1900-1945
Naar schatting was en is 85% van de woonwagenbevolking in Nederland rooms-katholiek. De eerste activiteiten in de pastorale zorg voor woonwagenbewoners gingen aan het begin van de vorige eeuw dan ook uit van katholieke priesters. Het eerste plaatselijke georganiseerde rooms-katholieke contact met de bewoners van woonwagens is waarschijnlijk in 1914 in Helmond.
De uitbreiding van het woonwagenliefdewerk en de eerste bloeiperiode dateert uit het begin van de twintiger jaren. Door de Wet op Woonwagens en Woonschepen van 1918 (artikel 31) konden de gemeentebesturen verplichte standplaatsen voor woonwagens aanwijzen. Deze werden de contactpunten voor zielzorg en caritatieve verenigingen.
In Nijmegen, een regionaal centrum, was C.A. Terburg o.p. vanaf 1932 een van de eerste paters die het pastoraat onder de woonwagenbewoners op een woonwagencentrum vormgaven.
In de Tweede Wereldoorlog dwongen maatregelen van Duitse zijde de woonwagenbewoners de wagen uit. Ze namen hun intrek in geïmproviseerde behuizingen. Wie in woonwagens bleef wonen, werd bij elkaar gezet in enkele grote kampen.
De gebouwtjes die het woonwagenliefdewerk op verschillende centra hadden opgericht, werden bijna allemaal vernietigd door het oorlogsgeweld. Na de Tweede Wereldoorlog moest men geheel opnieuw beginnen
1945-1969
Meteen na de oorlog, in 1946, wordt in Nijmegen een nieuwe R.-K. Vereniging van Woonwagenliefdewerken opgericht door Pater Terburg.
Aangezien de woonwagenbewoners niet binnen de georganiseerde zielzorg pasten, aldus pater Terburg, werd aan de geestelijke verzorging van deze mensen te weinig aandacht besteed.
Het gevolg was dat de meeste woonwagenbewoners nog maar ‘met een dun draadje aan het katholieke geloof hingen’.
Op 1 juli 1955 wordt een landelijke aalmoezenier aangesteld: pater J.E.L. Brand s.j. die zich vooral zou gaan bezighouden met de organisatie en de coördinatie van de zielzorg. Ook gaf hij adviezen aan de parochiegeestelijkheid en plaatselijke aalmoezeniers.
In januari 1962 wordt pater Brand opgevolgd door pater A. Oremus s.j. (ook wel de père genoemd).
Zijn basis is het bureau van het Landelijk Katholiek Woonwagenwerk te ’s-Hertogenbosch, maar hij reist erg veel, zowel in binnen- als buitenland. Regelmatig bezoekt hij internationale congressen.
In het midden van de jaren zestig was er op zo’n veertig regionale woonwagencentra sprake van een regelmatige pastorale zorg.
Er was meestal een kapelruimte, voor iedereen toegankelijk.
De pastorale zorg vond plaats in teamverband met maatschappelijk werk, clubwerk, onderwijs en gezondheidszorg.
Er zijn over het land dan ruim veertig aalmoezeniers werkzaam, meestal priesters vanuit orden en congregaties.
Deze vorm van categoriaal pastoraat kende lage drempels.
De aalmoezenier, die regelmatig bezoeken aflegde op het centrum, deed zelf de voorbereidingen voor de doop, eerste communie en – zo ze al plaatsvonden – huwelijken. Hij bezocht de zieken en ging voor bij begrafenissen. Voor sacramentbediening kwam iedereen in aanmerking. Niemand werd uitgesloten.
1969-1999
In 1978 valt het besluit dat de grote woonwagencentra in Nederland moeten worden afgebouwd en dat de bewoners moeten verhuizen naar kleine nog aan te leggen woonwagenlocaties in de nabijgelegen gemeenten.
Direct na dit besluit geeft pater A. Oremus s.j. in 1979 een brochure uit met de titel: 'De woonwagen komt naast uw deur. Wat doet u eraan?'
In deze brochure spoort pater Oremus de parochies en dekenaten aan om de nieuwe parochianen gastvrij te ontvangen en op te nemen in de geloofsgemeenschap.
Er wordt ook een beroep gedaan op lekenvrijwilligers om medewerking te verlenen bij het onthaal van de nieuwe parochianen want, zo schrijft pater Oremus:
"Vanwege het priestertekort zullen er over vijf jaar geen aalmoezeniers meer zijn".
Pater Oremus blijft tot aan zijn overlijden in 1980 zijn pastorale activiteiten vanuit het bureau van het Landelijk Woonwagenwerk te ’s-Hertogenbosch verrichten.
Zijn opvolger, de dan 38-jarige pater J.H.M.M. van der Zandt msc, richt per 31 december 1981 de zelfstandige stichting Pastoraat Woonwagenbewoners in Nederland op.
In 1990 is deze stichting overgegaan in een kerkelijke instelling.
In de periode van 1978 tot 1999 is er veel werk verzet naar aanleiding van de deconcentratie van de grote woonwagencentra en de totstandkoming van de subcentra in de regio’s. Van de vijftig grote woonwagencentra zijn er in 1995 vele afgebouwd die plaatsmaakten voor kleine centra tot 15 standplaatsen per centrum. Het categoriale pastoraat werd afgebouwd. De aalmoezeniers die eerder op de grote centra werkzaam waren, gaven hun taken door aan de parochiepastores of er werden werkgroepen van vrijwilligers (contactpersonen) in het leven geroepen.
1999-heden
In 1999 verdwijnt de Woonwagenwet. Dit betekent dat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de huisvesting en maatschappelijke zorg van de woonwagenbewoners overdraagt aan het beleid van de lokale gemeenten.
Voor de pastorale zorg blijft op sommige nog grote centra een vorm van categoriale zorg bestaan; hier en daar in het land treden diakens op die zorgdragen voor een groot aantal kleine centra, maar vrijwel alle locaties vallen nagenoeg onder de zorg van de plaatselijke parochies.
Woonwagenbewoners wonen hoofdzakelijk verspreid over het hele land, de Sinti vooral in de provincies Limburg en Noord-Brabant en de Roma grotendeels in het midden van het land.
Een overzicht per bisdom:
Bisdom |
Woonwagenbewoners |
Sinti (S) en Roma (R) |
Breda |
2.800 |
500 |
(R) |
's-Hertogenbosch |
5.800 |
2.500 |
(S+R) |
Groningen |
3.100 |
300 |
(R) |
Haarlem |
3.800 |
400 |
(S+R) |
Roermond |
4.000 |
2.000 |
(S) |
Rotterdam |
4.000 |
1.000 |
(S+R) |
Utrecht |
9.300 |
3.000 |
(S+R) |
Totaal |
32.800 |
9.700 |
|